Module4_Winst_en_DGA-8

6.1 Inleiding

Een aandeelhouder met een pakket aandelen van 5% of meer van het geplaatste aandelenkapitaal in een bv of nv wordt in box 2 belast. Een dergelijke aandeelhouder heeft een zogenoemd aanmerkelijk belang. Box 2 kent een heel eigen regime van heffing. Hierin ­worden niet alleen de opbrengsten (reguliere voordelen) maar ook de voordelen bij verkoop (vervreemdingsvoordelen) belast. De heffing over de aanmerkelijkbelangwinst is 24,5% tot € 67.000 en daarboven 33%. Als de aanmerkelijkbelanghouder een fiscale partner heeft, doen ze er verstandig aan om de aanmerkelijk­belanginkomsten ­tussen hen te verdelen (art. 2.17 lid 5 Wet IB), hierdoor kan ook de fiscale partner gebruikmaken van het lagere tarief. Een aandeelhouder die minder dan 5% van het geplaatste aandelenkapitaal van een bv of nv bezit, wordt in de forfaitaire rendementsheffing van box 3 betrokken. Verderop in dit hoofdstuk zullen we overigens zien dat in bijzondere situaties ook iemand met een kleiner belang dan 5% onder de aanmerkelijkbelangregeling kan vallen.

Achtergrond van de aanmerkelijkbelangregeling

De wetgever vergelijkt een persoon die een aanmerkelijk belang heeft in een vennootschap meer met een ondernemer dan met een belegger. Bij een belegger staat voorop dat hij een goed resultaat haalt met zijn beleggingen. De belegger heeft echter geen invloed op de dividendpolitiek die de vennootschap voert. Dit is bij de aanmerkelijkbelanghouder anders. In de meeste gevallen kan hij wel invloed uitoefenen op de dividenden die uitgekeerd worden en ook heeft hij invloed op de bedrijfsvoering in de vennootschap. De aanmerkelijkbelanghouder is dan ook meer een verlengstuk van de onderneming die in de vennootschap zit. Om deze reden wordt een aanmerkelijkbelanghouder onder de Wet IB anders behandeld dan een zuivere belegger.

Voorbeeld

Carla Dirksen bezit de volgende aandelen:

1. 1.000 aandelen met een nominale waarde van € 25 in Dirksen Groothandel bv. Het geplaatste aandelenkapitaal van deze bv is € 75.000. De waarde van deze aandelen is op 1 januari 2024 € 200.000 en op 31 december 2024 € 250.000. Carla heeft in 2024 € 10.000 dividend op deze aandelen ontvangen, hierop is € 1.500 dividendbelasting ingehouden.

2. 10.000 aandelen Unilever. Deze aandelen hebben op 1 januari 2024 een waarde van € 180.000 en op 31 december 2024 € 190.000. Carla heeft in 2024 € 6.000 dividend ontvangen, hierop is € 900 dividendbelasting ingehouden.

Carla moet haar aandelenbezit als volgt in haar aangifte opnemen:

– Aandelen in Dirksen Groothandel bv: box 2

Carla bezit 1/3 deel van het geplaatste aandelenkapitaal, dit is meer dan 5%. De aandelen behoren dus tot een aanmerkelijk belang en vallen in box 2. Carla moet in box 2 het ontvangen dividend van € 10.000 aangeven. Hierover is zij 24,5% belasting verschuldigd, dit is € 2.450. De ingehouden dividend­belasting wordt als voorheffing verrekend met haar aanslag inkomstenbelasting (art. 9.2 Wet IB).

– Aandelen Unilever: box 3

In Unilever heeft Carla geen aanmerkelijk belang. Deze aandelen vallen onder de inkomsten uit sparen en beleggen in box 3. De inkomsten in box 3 worden forfaitair belast. Het werkelijk ontvangen dividend hoeft Carla niet in haar aangifte te vermelden. De ingehouden dividendbelasting wordt als voorheffing ­verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting (art. 9.2 Wet IB).

Tarief en belastingdruk

Het tarief in box 2 is een tweeschijventarief: 24,5% over de eerste € 67.000 aan aanmerkelijkbelangwinst en 33% over het meerdere. Dit percentage is bepaald met inachtneming van het vennootschaps­belastingtarief. Het tarief over de winst van de vennootschap is 19 tot 25,8%. Over de winsten die door de vennootschap ­worden uitgekeerd aan de aanmerkelijkbelanghouder wordt aan­merke­­lijk­belang­heffing geheven.

Voorbeeld

Pieter Naalden is 100% aandeelhouder van Naalvast bv.



Naalvast bv maakt een winst van

€ 150.000

Vpb-heffing

28.500 –/–

Resteert

€ 121.500

Stel dat de volledige winst die overblijft, als dividenduitkering aan Pieter wordt ­uitgekeerd. Dan betaalt Pieter aan aanmerkelijkbelangheffing 24,5% over € 67.000 + 33% over € 54.500 (€ 121.500 –/– € 67.000) = € 34.400.

De totale heffing Vpb en IB is dan € 28.500 + € 34.400 = € 62.900. De totale ­belastingdruk komt dan uit op afgerond 41,93% ((€ 62.900 : € 150.000) × 100%).

Gecombineerde heffing

De totale heffing wordt ook wel genoemd de gecombineerde ­heffing. Minimaal is de gecombineerde heffing 38,84% (19% Vpb-­heffing en 24,5% aanmerkelijkbelangheffing), maximaal is deze 50,28% (25,8% Vpb-heffing en 33% aanmerkelijk­belang­heffing). Deze gecombineerde heffing is globaal gelijk aan de inkomsten­belasting die de ondernemer zou betalen als hij zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak had gedreven. Het toptarief in de IB is 49,5%. De ondernemer heeft recht op de MKB-winstvrijstelling. De belastingdruk op de ondernemingswinst is maximaal 44,58%. Bij de berekening is rekening gehouden met het feit dat de MKB-­winstvrijstelling aftrekbaar is tegen het tarief van 36,97%. De effectieve belastingdruk bij de eenmanszaak is dus globaal gelijk aan de gecombineerde heffing bij de bv.

Eenmanszaak of bv?

Eenmanszaak of bv?

Hiervoor hebben we gezien dat de belastingdruk bij een IB-ondernemer globaal in evenwicht is met de heffing van vennootschapsbelasting/aanmerkelijkbelangheffing bij een vennootschap. Een van de fiscale voordelen van de bv is dat men de uitkering van winst uit kan stellen. Dit heeft tot gevolg dat men de aanmerkelijk­belangheffing veel later hoeft te voldoen. Verder heeft de bv als voordeel dat zij als verzekeraar op kan treden voor de stakingslijfrente als een onderneming ­ruisend de bv wordt ingebracht. Hier staat tegenover dat het salaris dat de directeur-aandeelhouder uit de bv op moet nemen (art. 12a Wet LB) belast is met loon/inkomsten­belasting. Bij een eenmanszaak heeft de ondernemer recht op de ondernemers­faciliteiten. Daarnaast kan men in veel gevallen – als er sprake is van een mee­werkende partner – een vennootschap onder firma of maatschap met de partner aangaan. Dit heeft dan – als men aan de gestelde voorwaarden voldoet – als voordeel dat zowel de man als de vrouw recht hebben op de ondernemersfaciliteiten. De vraag of voor de ondernemer de bv fiscaal aantrekkelijker is dan de eenmanszaak is dus van meerdere factoren afhankelijk.

Opbouw van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

Reguliere ­voordelen

In box 2 worden zowel de dividenden (reguliere voordelen) als de opbrengst bij verkoop (vervreemdingsvoordelen) in de belastingheffing betrokken. De inkomsten kunnen ook negatief zijn. Verliezen uit aanmerkelijk belang kunnen ontstaan doordat aanmerkelijk­belangaandelen voor een lager bedrag verkocht worden dan de verkrijgingsprijs in het verleden was. Verliezen kunnen ook ontstaan als de aanmerkelijkbelangaandelen zijn gekocht met een geldlening. De rente op deze lening is aftrekbaar in box 2. Als in een jaar minder dividend wordt ontvangen dan de rente die men op de geldlening betaalt, ontstaat in dat jaar een aanmerkelijk­belangverlies. Verderop in dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe de verliesverrekening in box 2 werkt.

Schematisch ziet het belastbaar inkomen in box 2 er als volgt uit (art. 4.1 Wet IB):

Reguliere voordelen

…………

Af: aftrekbare kosten reguliere voordelen

………… –/–

…………

Vervreemdingsvoordelen

…………

Af: aftrekbare kosten vervreemdingsvoordelen

………… –/–

………… +

…………

Verkrijgingsprijs

………… –/–

Inkomen uit aanmerkelijk belang (art. 4.12 Wet IB)

…………

Te verrekenen verliezen

………… –/–

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (art. 4.1 Wet IB)

…………

Tabel 6.1Opbouw belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

Als het aandelenbezit van een natuurlijk persoon niet als een aanmerkelijk belang kan worden aangemerkt, worden de aandelen belast in box 3 of in box 1 als de aandelen tot het ondernemingsvermogen behoren. Dit laatste is slechts zelden het geval.

Voordat wordt ingegaan op de reguliere en de vervreemdingsvoordelen en de te verrekenen verliezen, wordt in de volgende paragraaf eerst uitgelegd wanneer sprake is van een aanmerkelijk belang.