Module4_Winst_en_DGA-4

2.3.1 Inleiding

Voor de vaststelling van de winst uit onderneming is van belang of vermogensbestanddelen van de ondernemer al dan niet op zijn balans zijn opgenomen. Als de onder­nemer een pand bezit en dit vermeld staat op zijn balans, heeft dit tot gevolg dat hij de afschrijving en onderhoudskosten van het pand ten laste van zijn winst mag ­brengen, maar ook dat de waardemutaties van het pand tot zijn winst worden gerekend.

Voorbeeld

Herman Leijs heeft in 1989 een woon-winkelpand gekocht voor € 50.000. Dit pand heeft hij tot zijn onder­nemingsvermogen gerekend. In 2024 staakt Herman zijn ­onderneming. Als de boekwaarde van het pand op dat moment € 20.000 is en de werkelijke waarde € 200.000, behoort het verschil van € 180.000 tot zijn stakingswinst. De meerwaarde wordt als stakingswinst belast in box 1. Als het pand niet op zijn balans staat maar tot zijn box 3-vermogen behoort, valt dit vermogensbestanddeel onder de (veel lagere) ­forfaitaire ­rendementsheffing.

De ondernemer is echter voor de keuze of hij al dan niet een vermogensbestanddeel op zijn balans opneemt gebonden aan de regels van de vermogensetikettering.

Vermogensbestanddelen in het bezit van de ondernemer zijn op grond van de regels van de vermogensetikettering in drie categorieën te verdelen:

– verplicht privévermogen;

– verplicht ondernemingsvermogen;

– keuzevermogen.

De toedeling van vermogensbestanddelen aan één van deze drie categorieën noemen we de vermogensetikettering. De ondernemer moet het vermogens­bestand­deel tot zijn zakelijke of privévermogen rekenen.

Vermogens­etikettering

Alleen de winsten of verliezen op zakelijke vermogensbestand­delen behoren tot de winst uit onderneming. Winsten of verliezen die behoren tot het privé­vermogen zijn niet belast maar ook niet aftrekbaar.

Voor schulden geldt dat de schuld het vermogensbestanddeel volgt dat met het geleende geld is aangeschaft.

Voorbeeld

Gert koopt een nieuwe personenauto voor € 25.000. Hiervoor leent hij € 18.000 bij een financierings­maatschappij. Gert rekent de auto tot zijn ondernemings­vermogen. De geldlening vormt ook ondernemings­vermogen, deze volgt de auto. De rente over de geldlening is aftrekbaar ten laste van zijn winst uit onder­neming. Als Gert de auto tot zijn privévermogen rekent, behoort de schuld tot zijn privé­vermogen. De schuld valt in die situatie in box 3, de rente is dan niet aftrekbaar ten laste van zijn inkomen.