3.1.3 Specifieke aftrekbeperking
Specifieke aftrekbeperking
Naast de algemene beperking zijn in art. 3.17 Wet IB een aantal specifieke aftrekbeperkingen opgenomen. Deze zien alleen op kosten die geacht worden mede te zijn gemaakt ten behoeve van de ondernemer/winstgenieter zelf. De kosten zijn wel aftrekbaar, maar tot een beperkt bedrag.
De beperking ziet onder andere op verhuiskosten, extra huisvestingskosten, met een privévoertuig afgelegde zakelijke kilometers en de kilometers tussen woonplaats en werkplaats (aftrekbaar is een bedrag van maximaal € 0,23 per kilometer).
Voorbeeld
Ondernemer Ron Jansen maakt gebruik van een personenauto die tot zijn privévermogen behoort.
In 2024 heeft hij met zijn auto 20.000 kilometer gereden. Hiervoor was 3.000 kilometer voor woning-werk, 15.000 kilometer zakelijk en 2.000 kilometer voor privéritten. De werkelijke autokosten van Ron zijn € 0,25 per gereden kilometer.
Ron mag 18.000 kilometer × € 0,23 = € 4.140 ten laste van zijn winst brengen. De woning-werkkilometers zijn ook zakelijke kilometers. Met de werkelijke autokosten mag geen rekening worden gehouden.
Stel dat de werkelijke autokosten van Ron € 0,15 per gereden kilometer zijn, dan mag hij toch de zakelijke kilometers tegen € 0,23 ten laste van zijn ondernemingswinst brengen.
Als vermogensbestanddelen die tot de heffingsgrondslag van box 3 behoren, ook in de onderneming worden gebruikt, is maximaal het rendement dat in box 3 in de heffing wordt betrokken in aftrek toegelaten (art. 3.17 lid 1 letter c 1e Wet IB).
Dit betreft een normering van de gebruiksvergoeding. Hiermee wordt voorkomen dat in de winstsfeer in box 1 van een hogere aftrekbare vergoeding wordt uitgegaan dan het rendement dat ter zake maximaal in box 3 in de heffing kan worden betrokken. De aftrekbare gebruiksvergoeding wordt berekend als het product van het op de bezitting van toepassing zijnde rendementspercentage (bedoeld in art. 5.2 lid 1 tweede zin) en de waarde van de bezitting (op de peildatum) voor zover dat product kan worden toegerekend aan de periode van het gebruik van die bezitting in de onderneming (art. 3.17 lid 1 letter c sub 2 Wet IB). Indien een gedeelte van de privébezitting in de onderneming wordt gebruikt, moet worden uitgegaan van de waarde van dat gedeelte om de gebruiksvergoeding te berekenen. Bij de berekening van de gebruiksvergoeding wordt geen rekening wordt gehouden met het heffingvrije vermogen.
Gebruiksvergoeding
Voorbeeld
Karel Luiken heeft vanaf 1 juli 2024 een deel van zijn privépand in gebruik bij zijn onderneming. Dat deel behoort op 1 januari 2024 tot de rendementsgrondslag van box 3. De waarde van dat deel is € 40.000. De grondslag sparen en beleggen in box 3 is voor Karel nihil. Het in de onderneming in gebruik zijnde gedeelte van het privépand behoort tot de overige bezittingen als bedoeld in art. 5.2 lid 2 Wet IB. Het product van het op de bezitting van toepassing zijnde percentage en de waarde van de bezitting is dan 6,04% × € 40.000 = € 2.416.
De ten laste van de winst uit onderneming te brengen kosten in 2024 worden ten hoogste gesteld op het tijdsevenredige deel van 6,04% van de waarde van het in de onderneming gebruikte deel van de bezitting. Karel kan in 2024 € 1.208 (6/12 × € 2.416) als kosten van zijn winst aftrekken.