Module4_Winst_en_DGA-6

4.3.3 Energie-investeringsaftrek

De overheid stimuleert energiebesparende investeringen, onder andere door fiscale faciliteiten. De energie-investeringsaftrek is een vast percentage van 40% van de energie-investering (art. 3.42 lid 3 Wet IB).

De energie-investeringsaftrek en de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kunnen samengaan. De energie-investeringsaftrek en de milieu-­investeringsaftrek kunnen echter niet tegelijkertijd worden toegepast (art. 3.42a lid 6 Wet IB). Als het bedrijfsmiddel zowel in aanmerking komt voor de energie-investeringsaftrek als de milieu-­investeringsaftrek, kan de ondernemer kiezen of hij de energie-­investeringsaftrek of de milieu-investeringsaftrek toepast. Aan de hand van de investeringslijst kan hij bepalen wat voor hem het voordeligst is.

Voor toekenning van de energie-investeringsaftrek (EIA) moet de onderneming aan een aantal voorwaarden voldoen:

Energie-­investerings­aftrek

– Binnen 3 maanden nadat de verplichting tot aankoop van het bedrijfsmiddel is aangegaan, meldt de ondernemer de investering bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

– De ondernemer investeert in een bedrijfsmiddel dat op de Energie­lijst staat.

– Het bedrijfsmiddel voldoet aan de eisen van de Energielijst.

– Het meldingsbedrag voor aangegane verplichtingen en gemaakte voortbrengingskosten samen is per melding ten minste € 2.500.

– Het maximale meldingsbedrag per kalenderjaar per onderneming is maximaal € 151 miljoen.

– De ondernemer kan bewijs leveren van de vereiste vergunningen en certificaten.

– Het bedrijfsmiddel is niet eerder gebruikt.

De beslissing van het RVO voor het al dan niet toekennen van de EIA heeft het karakter van een gebonden beschikking. Bij het ontbreken van de vereiste verklaring heeft de inspecteur niet de vrijheid om alsnog de EIA toe te kennen. Als de EIA te laat is aangevraagd, vindt er geen ambtshalve vermindering plaats.