4.3.4 Milieu-investeringsaftrek
Met de milieu-investeringsaftrek (MIA, art. 3.42a Wet IB) worden investeringen in bedrijfsmiddelen gestimuleerd die van belang zijn voor de bescherming van het Nederlandse milieu of voor het dierenwelzijn.
De milieu-investeringsaftrek en kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kunnen samengaan. De milieu-investeringsaftrek kan ook samengaan met de vervroegde afschrijving op milieu-investeringen (VAMIL). De energie-investeringsaftrek en de milieu-investeringsaftrek kunnen echter niet tegelijkertijd worden toegepast (art. 3.42a lid 6 Wet IB).
De MIA en de VAMIL zijn fiscale faciliteiten voor investeringen in bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse milieu. Als milieubedrijfsmiddelen kwalificeren uitsluitend bedrijfsmiddelen die voldoen aan bepaalde criteria. Zo mogen deze bedrijfsmiddelen nog niet eerder zijn gebruikt en niet leiden tot een productieverhoging, waarvoor op de markt geen normale afzetmogelijkheden zijn, en moeten ze gericht zijn op de verbetering van het natuurlijk milieu of het dierenwelzijn. De bedrijfsmiddelen moeten bovendien in de jaarlijks gepubliceerde Milieulijst staan.
Milieubedrijfsmiddelen
Om recht te hebben op MIA en VAMIL moet een ondernemer voldoen aan de volgende voorwaarden:
– Binnen 3 maanden nadat de verplichting is aangegaan tot aankoop van het bedrijfsmiddel meldt de ondernemer de investering bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
– De ondernemer investeert in een bedrijfsmiddel dat op de Milieulijst staat. De Milieulijst wordt jaarlijks aangepast. Voor de investering geldt de Milieulijst van het jaar waarin de ondernemer de verplichting tot de investering is aangegaan;
– Het bedrijfsmiddel voldoet aan de gestelde eisen van de Milieulijst.
– De ondernemer beschikt over de vergunningen of certificaten als de omschrijving op de Milieulijst dit vereist.
– Het bedrijfsmiddel is niet eerder gebruikt.
– De te melden investeringskosten voor het bedrijfsmiddel zijn minimaal € 2.500.